Dolomieten Dolomiti

Het grootse bergmassief der Dolomioten, dat zijn naam te danken heeft aan de Franse geoloog en mineraloog Déodat Dolomieu (1750-1801), is een van de mooiste en meest bezochte gebieden van de Alpen. In grote trekken wordt het begrensd door de rivieren Isarco (Eisack), Adige (Etsch), Brenta en Rienza. De mogelijkheden tot wandelen, bergklimmen in al z'n variëteiten en wintersport zijn legio, zodat de Dolomieten zowel 's zomers als 's winters toeristen uit de gehele wereld trekken. De taal de Privincies en Sudtirol - Dolomieten en Gardemeer  Geschiedenis - Folklore


 

Dolomieten Dolomiti

 

Gewesten: TrentinoAlto Adige, Veneto. Provincies: Bolzano, Trento en Belluno.

 

Door de ver in het gebergte doordringende dalen en een dicht wegennet zijn de Dolomieten zeer goed toegankelijk gemaakt. Naast de grote, bekende zomervakantieoorden en wintersportplaatsen zoals Cortina d'Ampezzo en San Martino di Castrozza zijn er vele eenvoudige en kleine plaatsjes waar het prettig toeven is en tal van meer afgelegen hotelletjes en 'Gasthauser' waarvan de meeste per auto bereikbaar zijn. De gedeeltelijk nog goed berijdbare wegen, die in de Eerste Wereldoorlog werden aangelegd, bieden ook de nietbergbeklimmers de unieke mogelijkheid om zonder veel moeite uitzichtspunten te bereiken. Bovendien wordt het hooggebergte steeds meer door de aanleg van kabelbanen, skiliften enz. toegankelijk gemaakt.

 

Het met prachtige bergweiden en naaldwouden bedekte grondgebergte van de Dolomieten vormt de zgn. 'Bozener Porfierplatte, bestaande uit zandstenen en donker gespikkelde vulkanische gesteenten uit het boven-Perm, zachte leisteen kleilagen en bontgekleurde mergels uit het onder-Trias, alsook tussenliggende lagen van tufsteen en donkere lava's. In het westelijke deel van de Dolomieten liggen daar massieve rifkalken bovenop uit het middenTertiair, de zgn. 'Schlerndolomiet uit het midden-Trias. Tot deze laatste groep behoren o.a. de volgende bergketens: de Monte Sciliar (Schlern), de Catinacciogroep (Rosengarten), de Sassolungogroep (Langkofel), de Geislerspitzen en de Palagroep, maar grotendeels ook de Sextener Dolomieten in het oosten. Weer b6ven op deze nietgelaagde kalken liggen in de oostelijke Dolomieten, vooral in de "Ampezzaner Dolomieten (Antalao, Tofana, Monte Cristallo, Sorapis; alle boven de 3000 m), de duidelijke dikgelaagde kalken ('Dachsteindolomiet')   van   het bovenTrias. Verder is in de Sellagroep duidelijk de zachte laag (de zgn. 'Raibler Schichten') te zien die de Schlern en Dachsteindolomiet van elkaar scheidt.

 

Terwijl de bovengenoemde berggroepen zijn opgebouwd uit een gesteente dat behalve kalk ook magnesium bevat, een feit dat door Dolomieu werd ontdekt, bestaat de hoogste top van de Dolomieten, de Marmolada (Marmolata; 3342 m) met zijn reusachtige gletsjer, evenals de Latemargroep in feite uit zuiver kalksteen. Bij het ontstaan van het gebergte heeft de toen uitgevloeide, en nu harde donkere lava tussen de Marmolada, Sella en Sassolungogroepen bergen van vrij aanzienlijke hoogten opgebouwd (La Mesola; 2273 m). In het gebied tussen het Lago di Braise en de Sellagroep hebben zich op het triadische dolomietgesteente in de Juratijd kalkriffen gevormd nagenoeg zonder magnesium, hetgeen hier en daar karstverschijnselen tot gevolg heeft. Met name de Fanesgroep is daar een duidelijk voorbeeld van. In het zuiden worden de kalkformaties door het granieten grondgebergte van de Cima d'Asta (2847 m) doorbroken.

 

Het mooiste voorbeeld van een typisch Dolomietenlandschap zijn de alpenweiden van de Alpe di Siusi (Seiser Alm; 1826-2070 m) op de vruchtbare, met kalk vermengde vulkanische tufsteen. Hierbovenuit rijzen, in een fascinerend contrast met dit heuvelland, witte of gelige kalkwanden, gigantische rotsmassieven, torens en rotsnaalden. Zonder twijfel een van de merkwaardigste en mooiste Alpenlandschappen .

 

Bekend zijn de Dolomieten om het stralend rode AIpengluhen waarmee de ondergaande zon hier de Alpen belicht. Het eigenlijke 'Alpengluhen' waarbij rotsen en sneeuwvelden in gele, purper en paarsrode tinten als van gloeiend ijzer, in lichterlaaie staan, komt slechts zelden  en alleen tussen 5 tot 10 minuten na zonsondergang bij een lichte nevelvorming in het westen  voor, wanneer het in de dalen reeds schemert.

 

FLORA.—De natuurlijke flora van de Dolomieten heeft een alpien karakter. De dalen en de minder steile hellingen zijn grotendeels met akkers en weilanden bedekt. De steilere bergflanken, tot 2200 m hoog, zijn veelal met naaldbomen begroeid, in het zuidelijk deel van de Dolomieten ook met loofwoud. Daarboven spreiden zich alpenweiden en hun kleurrijke tapijt van alpenbloemen uit.

 

BEVOLKING. In het dal van de Isarco met zijn zijdalen alsook in het Val Pusteria leven sinds de 6de eeuw Duitstalige Beieren. In diezelfde tijd drongen vanuit het zuiden Italianen binnen. De Romaans sprekende Rhetiërs, tegenwoordig Ladinen geheten, trokken zich in de meest afgelegen dalen van de Dolomieten terug, en in feite bevolken zij nog slechts het Val Gardena (Grödnertal), het Val sadia (Gadertal) en het Val Fassa (Fassatal), in totaal ca. 25000 mensen. Deze Ladinen zijn bekend om hun fraai houtsnijwerk (vooral in het Val Gardena). Naast houtindustrie en veeteelt is het vreemdelingenverkeer de belangrijkste bron van inkomsten.

 

AUTOTOCHTEN. De bekendste route voert door het noordelijk deel van de Dolomieten vanaf Bolzano over de schitterende 'Dolomietenweg over de Passo di Costalunga (Karerpas) en verder over de Falzaregopas naar Cortina d'Ampezzo (109 km). Van hier verder langs het 'Lago di Misurina naar Carbonin (Schluderbach) en Dobbiaco (Toblach; 34 km), vervolgens door het Val Pusteria (Pustertal) met 'Abstecher' naar het Lago di Braies (Pragser Wildsee), naar Brunico (Bruneck) en Bressanone (Brixen); door het dal van de Isarco terug naar Bolzano. Heeft men tijd over, dan zal men ook de volgende tocht willen maken: vanaf de linkerkant van de Pordoipas over de schitterende Sellapas en de Gardenapas (Grödner Joch) afdalen naar het schilderachtige dal van Corvara en vervolgens over de Campolongopas naar Arabba aan de Dolomietenweg (21 km.) Een 26 km. Lange omweg die zeer de moeite waard is voert van Brunico door het Val Badia naar Corvara (36 km), vervolgens over de Gardenapas en door het 'Gardenadal naar Ponte Gardena (Waidbruck, 42 km); van hier terug door het dal van de Isarco naar Bolzano (23 km).

 

Door het zuidelijk deel van de Dolomieten voert een eveneens schitterende weg van Bolzano door het dal van de Tsarco en dat van de Gardena, over de Sellapas naar de Dolomietenweg en over dezé weg naar Cortina d'Ampezzo (114 km); van hier naar Venas en over de Cibianapas naar het Zoldodal of over de Duranpas naar Agordo (70 km); vervolgens over de Ceredapas naar Fiera di Primiero (32 km), verder naar San Martino di Castrozza en over de Rollepas naar Predazzo. Van hier hetzij door het Val di Fiemme (Fleimser Tal) naar Ora (Auer) of naar Vigo di Fassa en over de Dolomietenweg over de Costalingapas (Karerpas) terug naar Bolzano (97 km). Laatstgenoemde weg is de mooiste.

 

DOLOMIETEN 2.

 

Wanneer men over de Brennerpas Italië binnentrekt, zal aanvankelijk niemand verschillen bespeuren met het Alpenlandschap aan de noordzijde van de grens. De rit gaat langs een snelstromend riviertje, de Isarco door een nu een nauw, dan weer breed dal.

Ook de dorpen blijven er Oostenrijks uitzien en de bevoljking spreekt hetzelfde Tirools-Duitse dialekt als boven de grens. We zijn hier nl. in Zuid-Tirol, dat pas sinds 1918 tot Italië behoort, een gebied dat ongeveer samenvalt met de huidige provincie Bolzano.

Vanaf het bekken van Bressanone wordt de plantengroei weelderiger, verschijnen overal boomgaarden en op de geterrasseerde hellingen ziet men de wijnstok, de eerste voorboden dus van het zonnige zuiden.

Maar ook dat heeft eigenlijk nog weinig spektakulairs.

Eenige tijd later ontwaart men links vrij plotseling als in een flits een reusachtig, weerbarstig rotsmassief, dat de hemel schijnt te doorklieven.

Is eenmaal het brede dalbekken van Bolzano bereikt, dan ontdekt men, dat hoog boven de oostelijke bergcoulissen uit, twee van deze grillige, haast dreigende rotskolossen omhoog te torenen. Zo hebben ontelbaren van verre de eerste indrukken opgedaan van die wondere bergwereld der Dolomieten en gefascineerd hun schreden naar het oosten gericht.

Als diepe voren bakenen een vijftal rivierdalen dit machtige berggebied af, de dalen van Isarco en Adige in het westen, van de Rienza in het noorden, van de Piave in het oosten en van de Brenta in het zuiden. Door vele van hun zijdalen lopen wegen meer of minder diep de Dolomieten in.

Zo gaat bij Bolzano door het Valle d'Ega -een kloofachtig zijdalletje van het Isarco-dal- een weg omhoog, de Grande Strada delle Dolomiti, die nog steeds bekend staat onder de duitse naam Dolomitenstrasse. Hij werd nl. voor strategische doeleinden dwars door de centrale Dolomieten aangelegd door Oostenrijkse wegenbouwers, die daarmee een prestatie van de eerste rang leverden. Deze route -van Bolzano tot Cortina d'ampezzo (110 km.)- vindt wat landshchapsschoon betreft nauwelijks zijn weerga. Drie passen -van west naar oost resp. de Costalunga-pas (1.745 m), Pordoi-pas (2.239 m) en de Falzarego-pas (2.105 m)- overschrijdt hij en verschillende prachtige, hoge dalgedeelten worden erdoor ontsloten.

 

Het is hier dan ook de plaats om de Dolomiten wat nader te karakteriseren.

 

Wat maakt het kenmerkende uit van dit Alpengedeelte? De franse geoloog Dolomieu (1750-1801), de naamgever van de Dolomiten, wees op de bijzondere samenstelling van het rotsgesteente: een magnesiumhoudende kalksteen (sedertdien Dolomiet-gesteente genaamd) en op de merkwaardige oorsprong van dit bergland. Maar ook de geologische niet-deskundige toerist beseft hier tegenover iets bijzonders te staan en komt onder de indruk van dit fascinerend schouwspel, van deze grillige, scherpgetande, kolossale rotsmassieven, die aan alle zijden om hem heen ten hemel zijzen.

Komt men dichterbij, dan ziet men dat het gesteente gekloofd is in de meest wonderlijk vormen: spitse pieken, plompe rotstorens, ongenaakbare, gekartelde muren, scheuren en spleten overal. Daarbij komt dan nog de scala van kleuren van dit gesteente: meest in alle tinten rood, maar ook vaak muis- of donkergrijs en soms okergeel of felgroen.

Donkere banden van vulkanische tufsteen of ijzerhoudende aders lopen over grote afstanden horizontaal langs de rotswanden en vaak zijn hier en daar hele richels of zelfs kleine terassen uitgesleten, waarop uitgeloogd steenpuin is neergestort, uit de verte gelijkend op sneeuwranden.

Ook aan de voet van sommige massieven liggen vaak zacht-grlooiende puinhopen bestaande uit zowel steenblokken als het fijnste gruis.

 

Steeds weer veranderen deze rotsmassieven van aspekt, vooral door de wisselende belichting. Wolkenschaduwen, die langs de wanden glijden; de zon die het gesteente in een haast verblindend licht zet; de weerschijn van morgen- en avondrood: het beroemde "Alpenglühen", dat de toppen soms tot ver na zonsondergang bloedrood verft; de nevel die sluiers langs de rotsflanken legt; de vochtigheid van het gesteente 's ochtendsvroeg waardoor de kleuren nog duidelijker spreken: altijd opnieuw blijft ons oog geboeid.

 

Hoog in dit gebergte, ook bijvoorbeeld bij verschillende passen, kunnen de chaotische, kale steenmassa's -waartussen geen plaats is voor een fleurig plantenkleed of grastapijt en waar ook de levenbrengende waterstroompjes zeldzaam zijn- menigeen wel eens al te bar en ongenaakbaar voorkomen.

Maar in de meeste grote Dolomiten-dalen wordt deze indruk verzacht doordat de dalhellingen waarboven de steile rotsmassieven zich verheffen, gestoffeerd zijn met frisgroene, bloemenrijke weiden en donkere naaldbossen, terwijl langs het levendig voortstromende riviertje in het dal zich vaak kleurige, vrolijk aandoende dorpen hebben genesteld.

 

De grote dalen van de Centrale Dolomiten kennen ieder hun eigen schoonheden, maar het Val Gardena staat wat schrilderachtigheid betreft toch wel aan de spits. Zuidelijk boven het Val Gardena en boven het dal van de Isarco ligt de Alpe di Suisi, de grootste alpenweide van Europa, aan drie zijden omgeven door trotse bergmassieven.

 

Nu heel even een heel andere kant op; naar het noordoosten: daar is het Lago di Braies een juweeltje van schoonheid zoals het er ligt tussen grandioze berghellingen aan het eind van een zijdalletje van het schilderachtige Val Pusteria.

Andere meertjes, die we in het noordoostelijk deel van de Dolomiten moeten noemen om hun natuurschoon zijn het Lago di Landro, ten noorden van Carbonin in het Val di Landro en het welbekende Lago di Misurina, oostelijk van Cortina d'ampezzo.

Een eigenaardige berggroep daar dichtbij vormen de Tre Cime di Lavaredo, drei geweldige rotstorens.

Cortina d'Ampezzo kent natuurlijk iedereen als het toeristencentrum van de Dolomiten. Het is zeer de moeite waard om hier met een bergbaan even omhoog te gaan naar Faloria (2.340 m), een van de mooiste uitzichtpunten van de Dolomiten.

We zijn nu niet ver meer van Cadore, het prachtige oostelijk deel van dit bergland, rondom het bovendal van de Piave. Het begint terecht ook bij de niet- Italianen steeds meer in trek te komen.

Tenslotte mag in de zuidelijke Dolomiten de omgeving van San Martino di Castrozza in het Cismondal, aan de voet van de Pala-groep niet onvermeld blijven. Van hier en van de Rolle-pas (1.970 m) heeft men een bijzonder indrukwekkend uitzicht op dit formidabele Dolomitenmassief.

De taal de Privincies en Sudtirol

Vooral tijdens de fascistische periode tussen beide wereldoorlogen probeerde de Italiaanse regering met alle mogelijke middelen een zuiver Italiaans stempel op Südtirol te drukken. Het gebruik van Duitse namen werd verboden, op scholen werd alleen in het Italiaans onderwijs gegeven, historische herinneringen aan de band met Oostenrijk werden zoveel mogelijk uitgewist en er kwam een algeheel verbod voor het gebruik van de naam Südtirol. Tevens vond immigratie van Italianen op grote schaal plaats. In 1939 leek het lot van Südtirol bezegeld. Hitler en Mussolini kwamen toen overeen dat de Duitstalige Südtirolers naar berggebieden in het Duitse Rijk moesten emigreren. Door de Tweede Wereldoorlog is hier gelukkig weinig van terecht gekomen. Na afloop van de oorlog moest op wens van de Geallieerden de nieuwe democratische Italiaanse regering aan Südtirol een zekere mate van autonomie verlenen binnen het Italiaanse staatsverband en werden de rechten op het gebruik van de Duitse taal weer volledig erkend (onderwijs, namen, opschriften, aankondigingen naast het Italiaans ook weer in het Duits). Toch bleef er onder de Südtirolers ontevredenheid bestaan. De autonomie was in hun ogen meer schijn dan werkelijkheid, want de Duitstalige provincie Bolzano (Bozen) werd met de naar inwonertal veel grotere Italiaans sprekende provincie Trento samengevoegd tot het autonome gebied Trentino-AIto Adige (Trento-Tiroler Etschiand) met als hoofdstad het Italiaanse Trento. De onvrede uitte zich in de jaren '60 in een serie bomaanslagen, waarop de Italiaanse overheid met scherpe repressieve maatregelen reageerde. Na een reeks onderhandelingen kwam in 1969 een akkoord tussen Oostenrijk en Italië tot stand, waarbij Südtirol een aparte autonome provincie (prov. Bolzano/Bozen) werd met bijzondere (voornamelijk culturele) faciliteiten. Toch gaat de Italianisering van Südtirol nog steeds door en wel vooral door de van staatswege gestimuleerde industrievestiging in een stad als Bolzano, waardoor zich daar grote aantallen Italianen vestigden (enkele cijfers: in 1910 bestond de bevolking van Bolzano voor 18% uit Italianen, in 1939 voor bijna 60%, in 1970 voor ongeveer 75%). Ook de belangrijke functies bij de provinciale overheid, openbare diensten en in mindere mate handel en verkeer zijn overwegend in Italiaanse handen. De plattelandsbevolking is echter nog vrijwel geheel Südtirols en ook in de stadjes en grotere plaatsen wordt nog in meerderheid Duits gesproken.

De taalgrens tussen Duits en Italiaans (zie het kaartje) komt ongeveer overeen met de zuid en westgrens van de provincie Bolzano (die dus Südtirol omvat). Andere provincies die geheel of gedeeltelijk in het door deze gids beschreven gebied vallen zijn: Trento, Belluno. Venetië, Verona, Brescia en Sondrio.

Naast het Duits en het Italiaans wordt er in de Dolomieten nog een derde taal gesproken: het Ladinisch. Het Ladinisch is een samensmelting van het voorhistorische Rhetisch met het Latijn. De taal heeft zich door de eeuwen heen kunnen handhaven in enkele geïsoleerd gelegen streken en dalen: in het Zwitserse Graubünden (voornamelijk in het Engadin en daar spreekt men van  Rhetoromaans), en in de Dolomieten in het Val Gardena, Val di  Fassa, Val Badia en de Livinallongo. Men schat het aantal Ladiniërs op 4,3 % van de bevolking van de provincie Bolzano (totaal circa 40.000). Er zijn enkele Ladinische kranten, culturele instellingen en een radiostation in Bolzano zendt dagelijks in het Ladinisch uit.

Dolomieten en Gardemeer  Geschiedenis

In voorhistorische tijden woonden in  Noord-Italië verschillende volkeren. Het oudste volk vormden de Liguriërs, voornamelijk wonend langs de westelijke golf van de Middellandse Zee. Van Etruskische oorsprong zijn de paalwoningen die men heeft gevonden aan de oever van het Ledromeer. Uit dezelfde tijd (circa 2000-200 v. Chr. het Bronzen en IJzeren Tijdperk) stammen de vrij recent ontdekte, schitterende rotsgraveringen in het nationale park van Capo di  Ponte (Valle Camonica). De door gletsjers gladgeslepen rotsen in dat park zijn bedekt met honderden voorstellingen. Deze figuren en symbolen zijn ingekrast door de Camunen, een Rhetische stam. Rhetiërs' noemden de Romeinen de volken en stammen die de  Alpendalen bewoonden. Door de eeuwen heen heeft dit Rhetische  of Ladinische volk zich gehandhaafd en leeft nu nog in enkele Dolomictendalen zoals in Val Gardena en Val Badia. In taal (het Ladinisch, een samensmelting van het Latijn en het Rhetisch) en volksaard zijn zij verwant aan de Rhetoromanen in Graubünden (Zwitserland). Omstreeks 400 v. Chr. drongen Kelten, die oorspronkelijk in Zuid-Duitsland en Oost-Frankrijk woonden, Noord-Italië binnen, maar het Dolomietengebied bleef grotendeels buiten hun invloedsfeer.

De Romeinen en de Oost-Goten

Met de overheersing door de Romeinen begint de staatkundige geschiedenis van Noord-Italië. Vanaf de 2e eeuw v. Chr. breidde Rome zijn gezag uit over het Alpengebied en kwam de bevolking in contact met de  Italiaans-Latijnse cultuur; de Romeinse lyricus Catullus werd te Verona geboren in 84 v. Chr. De Romeinen bouwden wegen en bolwerken om tochten naar het noorden mogelijk te maken. De  Brennerpas was reeds in die dagen een belangrijke noord-zuidverbin-ding met Trento als sleutelpositie en erona als belangrijke nederzetting. Als onderdeel van het Romeinse Rijk beleefde Noord-Italië de ontzaglijke bloei en het daarop volgende verval van dit wereldrijk. Tijdens deze vervalperiode begonnen de invallen van de Germaanse stammen (volksverhuizing). De Germaan Odoaker onttroonde de laatste West-Romeinse keizer (476) en volgde hem op. In 489 echter volgde een tweede belangrijke invasie: de Oost-Goten onder Theoderik de Grote overwonnen Odoaker en het Oost-Gotische  rijk omvatte het gebied rond de  Adriatische Zee, onder andere dus Italië. Tegelijkertijd drongen de Bajuwaren (Beieren) vanuit het noorden binnen tot ongeveer de hoogte van Bolzano. Zij brachten er een Duitssprekende bevolking. Theoderik onderwierp het Dolomietengebied en zetelde onder andere te Verona. De bevolking moest zich schikken in deze vreemde overheersing maar deed geen afstand van taal en godsdienst, zodat de opzet van Theoderik, een rijk van Goten en Romeinen te maken, mislukte.

De Longobarden en de Franken

In 553 ging het Oost-Gotische rijk ten onder en kwam het 0Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk aan de macht. Maar al in 568 drongen de Germaanse Longobarden (of Lombarden) vanuit het noordoosten Italië binnen. Het Dolomietengebied werd door de Longobarden onderworpen en binnen korte tijd beheersten zij grote delen van Italië. Toen Ravenna bovendien veroverd werd en ook Rome in gevaar kwam, riep de paus de hulp in van de Frankenkoning Pepijn de Korte. Hij drong de Longobarden terug, maar pas definitief werd het Longobarden rijk vernietigd door zijn zoon Karel de Grote, die Noord en Midden-Italië inlijfde bij het grote Frankische rijk. Venetië bleef aan het Oost-Romeinse rijk toebehoren tot 811, toen de onafhankelijke staat Venetië, die bijna 1000 jaren zou bestaan, gesticht werd.

In 800 werd Karel de Grote tot keizer gekroond te Rome. Met de oorspronkelijke Italiaanse bevolking waren ook de Longobarden reeds tot het christendom overgegaan. In het nu volgende feodale tijdperk van de Middeleeuwen veranderde de politieke kaart van (Noord-) Italië onophoudelijk. De Franken voerden hun regeringsstelsel in, waarbij graafschappen als Verona en Trento werden gevormd. Maar bij de ontbinding van het Frankische (of Karolingische) rijk in de 9e eeuw, kregen de plaatselijke vorsten steeds meer macht en bestreden elkaar voortdurend.

Het Heilige Roomse Rijk

In 951 trok de machtige Duitse koning Otto de Grote met zijn leger over de Alpen, onderwierp Noord-Italië en voegde de graafschappen bij het hertogdom Beieren. In 962 liet hij zich te Rome tot keizer kronen van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, in navolging van Karel de Grote.

De Duitse overheersing bracht niet een eind aan de Italiaanse anarchie en voortdurend betwistten de Duitse keizers en de pausen elkaar de macht. De geestelijkheid breidde haar macht in het Dolomietengebied steeds meer uit. Van het klooster Saben bij Klausen (Chiusa) ging grote politieke en culturele invloed uit. Later namen de bisdommen Brixen (Bressanone) en Trento (1027) deze macht over. Het wereldlijk bestuur in deze bisdommen was vaak in handen van Beierse adel. Het strategisch belangrijke Trento was lange tijd twistpunt tussen de geestelijkheid en de adel. De Brennerpas bleef namelijk een zeer belangrijke  noord-zuid-verbinding.  Handelslieden en kruisvaarders trokken langs de Dolomieten op weg naar Venetië, dat door de handel tussen oost en west steeds aan belangrijkheid toenam. Ook andere steden ontwikkelden zich tot zelfstandige republieken met eigen bestuur.

De Scaligers

Na de ineenstorting van de Duitse keizerlijke macht (circa 1250) kwam in vele steden het stadsbestuur in handen van Italiaanse adellijke families, zoals het geslacht Scaliger te Verona. De tirannieke en machtswellustige Scaligers vergrootten hun gebied tot aan het Gardameer, waar zij vele burchten bouwden, zoals bijvoorbeeld te Sirmione. In hun hang naar roem en eer omgaven ze zich met begaafde kunstenaars en geleerden. Zo werkte aan het hof te Verona de dichter Dante (1265-1321), de schepper van de Italiaanse schrijftaal. Ook de dichter Petrarca woonde bij de Noord-Italiaanse vorsten.

Tirol en Venetië

Schloss Tirol bij Merano was de stamburcht van de graven van Tirol, die na veel strijd ten koste van de bisdommen Trento en Brixen (Bressanone) hun gebied uitbreidden. De naam Tirol werd gebruikt voor het gehele gebied ten noorden en ten zuiden van de Brennerpas, waarbij het bisdom Trento geheel zijn wereldlijke macht verloor en het bisdom Brixen slechts de omgeving van Brixen en een centraal deel van de Dolomieten besloeg. Geheel Tirol viel na de dood van de laatste gravin in 1363 als erfenis toe aan de Oostenrijkse  Habsburgers. Deze situatie zou voortduren tot het eind van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie in 1918. Tezelfdertijd (14e en 15e eeuw) breidde de republiek Venetië gestadig haar macht uit.

Tegen het eind van de 14e eeuw, op het hoogtepunt van roem en rijkdom, werd Verona aan de republiek toegevoegd. In 1420 werd het gebied nogmaals uitgebreid met de Cadore, Cortina d'Ampezzo en het dal van de Piave en grensde de repubiek direct aan het Habsburgse Tirol. Bij een conflict in 1511 tussen Venetië en keizer Maximiliaan I werd Cortina d'Ampezzo toegevoegd aan Tirol. In de tweede helft van de 15e eeuw begon Venetiës macht te tanen, maar het bleef wel een zelfstandige staat. De buitenlandse inmenging in Italië door Spanje, Frankrijk en Oostenrijk in de 16e-18e eeuw had niet veel invloed op de politieke status van Tirol en Venetië. Tirol bleef Oostenrijks bezit en Venetië handhaafde zijn onafhankelijkheid. In 1797 echter trok Napoleon Italië binnen en bezette het gehele land. Noord-Italië werd het strijdtoneel tussen Frankrijk en Oostenrijk. De Fransen werden uit Italië verjaagd en tot de vrede van Campo Formio gedwongen, waarbij Venetië aan Oostenrijk werd toegewezen. Dit betekende het einde van de republiek Venetië; de aristocratische regeringsvorm werd door het Oostenrijkse bestuur vervangen. 

Andreas Hofer

De Sandwirt (of Sandhof, want Andreas wordt ook wel de 'Sandwirt' genoemd) was van-oudsher bezit van de Passeier familie Hofer. Hier werd Andreas geboren, die later als waard, vee- en wijnhandelaar veel onder de mensen kwam, het land rondreisde en goede betrekkingen onderhield met aartshertog Johann. In januari 1809 werd hij met enkele gelijkgezinden ontboden te Wenen om de opstand te bespreken. In april van dat jaar trok hij met de 'Passeier Schützen' over dejaufenpas en veroverde Sterzing op de Beieren. Alle 'Schützen' verenigde hij op het Bergisel bij Innsbruck, waar hij als legeraanvoerder de slag won. Op 4 oktober werd hem de gouden ere-ketting om de schouders gehangen die hij gekregen had van keizer Franz. Tien dagen later sloot Oostenrijk met Napoleon vrede, waarbij Tirol in drie stukken werd opgedeeld. Op slecht advies van pater joachim Haspinger, zoon van een boerengeslacht uit het Csieser Tal, ondernam Hofer in paniek een tweede veldslag op het Bergisel, die hij in slechts twee uur verloor. Andreas moest vluchten en er werd een premie op zijn hoofd gezet. Hij verborg zich op de hooggelegen Pfandleralm in zijn eigen Passeier Tal. Zijn schuilplaats werd door een hebzuchtige plaatsgenoot verraden. Napoleon gaf opdracht hem na een formele krijgsraad standrechtelijk te executeren. Zijn gebeente rust nu in de Hofkirche te Innsbruck.

 

Napoleon en Andreas Hofer

Na nieuwe oorlogen met Oostenrijk voegde Napoleon, na de overwinning bij Austerlitz (1805), Venetië toe aan het nieuwgevormde Napoleontische koninkrijk Italië, terwijl geheel Tirol met Trento aan het pro-Franse Beieren toegewezen werd. Deze nieuwe overheersing leidde in Tirol tot een volksopstand onder leiding van Andreas Hofer (1809), afkomstig uit het Passeierdal ten noorden van Meran. Tirol en Innsbruck werden bevrijd. Hofer voerde het militaire en burgerlijke bestuur, maar werd in 1810 gevangen genomen en terechtgesteld. Tezelfdertijd verklaarde Oostenrijk opnieuw de oorlog aan Napoleon, maar moest in 1810 de vrede van Wenen sluiten, waarbij besloten werd dat Südtirol zonder Meran en Brixcn, aan het Napoleontische koninkrijk Italië kwam, terwijl Beieren het overige Tirol behield. Na de nederlaag van Napoleon werden bij het Wener Congres (1815) aan Oostenrijk grote delen van Italië toegewezen, onder andere geheel Tirol en Venetië.

Cavour en Garibaldi

In de eerste helft van de 19e eeuw bleef het Oostenrijkse bestuur in Italië ongemoeid. Na 1848 kreeg het Italiaanse onafhankelijkheidsgevoel promotors in Cavour en Garibaldi, die elk op hun eigen wijze de strijd voerden. In 1861 werd het doel verwezenlijkt: onder Victor Emmanuel II werd Italië een koninkrijk. Venetië en Trentino bleven nog onder Oostenrijks bestuur, maar na de oorlog van Pruisen-Italië tegen Oostenrijk kwam Venetië in 1866 bij Italië. Nadat in 1870 Rome de hoofdstad was geworden, nam de politieke macht van Italië toe. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Er werd hevig gestreden in het Dolomieten-gebied, waar dwars doorheen van Sesto tot Moéna de frontlijn lag. Dit bloedige conflict, hoog in de bergen uitgevochten, heeft diepe wonden nagelaten bij de bevolking en in het landschap. In de strenge winter van 1916, toen er tien meter sneeuw was gevallen, verloren 10.000 man het leven bij lawines. Loopgraven en observatieposten (slechts op gehoor  en oogafstand van elkaar), tunnels en galerijen, en de aanleg van bergpaden en paswegen veranderden definitief het landschap. De paswegen dienen nu een vreedzaam doel: zij zijn de slagaders geworden van het toeristenverkeer. In 1918 werden de Oostenrijkers bij Vittorio Veneto verslagen. Bij de vrede van St. Germain (1919) moest Oostenrijk niet alleen zijn Italiaans sprekende gebieden aan Italië afstaan, maar ook Südtirol. De nieuwe grenslijn werd getrokken over de lijn Resiapas - Brennerpas -San Candido - Sillian.

Geen winnaars, alleen verliezers

De Eerste Wereldoorlog heeft in de Dolomieten geen overwinnaars opgeleverd. Na de aan de tafel tot stand gekomen wapenstilstand waren er aan het front in de bergen alleen verliezers. Tragische menselijke gebeurtenissen zijn nog levend in de herinnering van de Dolomietenbcwoners en de bergwereld toont nog steeds de littekens van de wonden die zijn geslagen. Sepp Innerkofler, een gerespecteerde en bekende berggids uit Sesto, werd door de Oostenrijkse bevelvoerders om advies gevraagd in strategische zaken. De Italianen hadden posities ingenomen op de Monte Paterno en de Tre Cime di Lavaredo, terwijl de Oostenrijkers de toppen er tegenover in bezit hadden. In juli 1915 verkende Sepp de noordwestrand van de Paterno. Daar trof hem een mysterieuze ramp die hem zijn leven kostte. Men nam aan dat de Italianen, door het ondergraven van de rots, zijn 'dodelijke val' hadden veroorzaakt. Na de oorlog volgde een diepgaand onderzoek, waarbij zijn stoffelijk overschot sporen van kogels toonde. Men gaat er nu van uit dat zijn eigen landgenoten hem bij vergissing hebben neergeschoten, hem niet herkennend toen hij bezig was met zijn onderzoek.

Sentiero della Pace

De top van de Piccolo Lagazuoi werd twee jaar lang verdedigd door de Oostenrijkers. Door het opblazen van delen van bergen probeerde men elkaars posities te verslechteren. De Italianen groeven zes maanden lang een 1100 m lange tunnel in de berg om die met 33.000 kilo aan explosieven op te blazen. De Oostenrijkers hadden het graaf-werk gehoord en hadden zich bijtijds teruggetrokken. De Oostenrijkers op hun beurt bliezen vier keer delen van de berg op. Als u nu op de Passo Falzarego staat, ziet u onder de huidige top van de Piccolo Lagazuoi rechts de steenhoop van de Italiaanse en links de grotere steenhoop van de Oostenrijkse verwoestende ontploffingen. Nog altijd vindt u daar in de frontlijn hoog in de bergen de getuigen van die vreselijke oorlog in de vorm van loopgraven, tunnels (in sommige gevallen nu een toeristische attractie), prikkeldraad, delen van schoenen en uniformen, en houten palen en bakstenen voor de bouw van onderkomens voor de manschappen. Nu loopt langs deze frontlijn het 'pad der vrede', het 'Sentiero della Pace' (zie 'Bestaande routes' bij 'Wandelen' onder 'Sport en actieve ontspanning' in het hoofdstuk 'Praktische informatie'). In de stad Rovereto, gelegen ten zuiden van Trento, slaat nog steeds elke avond de 'Campana dei Caduti' honderd maal voor de gevallenen aan beide zijden.

Dolomieten Folklore

Juist in sommige afgelegen  bergdalen, met bewoners die graag aan het eigene blijven vasthouden, bleef de folklore een  zij het slechts kleine rol spelen. In dit deel van Italië komt daar nog bij het verschil in volksstam: Ladiniërs en Südtirolers streven uit zelfstandigheidsgevoel naar behoud van eigen aard en identiteit, die immers mede tot uitdrukking komt in gebruiken en levensgewoonten. Nu voorts blijkt dat de folklore (klederdrachten, typische gebruiken, feesten, volksdansen en bepaalde handwerken) een goede toeristische attractie vormt, is zelfs sprake van enige folkloristische opleving, al heeft dat dan weinig spontaans. Klederdrachten worden nog het meest gedragen in het door Ladiniërs bewoonde Val Gardena, maar ook in het Val di Fassa in het Italiaanse taalgebied van de Dolomieten treft men onder het oorspronkelijk Ladinische bevolkingsdeel nog de kleurige dracht aan, vooral rond Vigo di Fassa. Over het algemeen zijn het echter speciaal of alleen de vrouwen die deze drachten nog gebruiken en dan meestal ook niet meer in het dagelijks werk, maar op zondag, kerkelijke hoogtijdagen en andere feestdagen offeestavondjes. Dit geldt ook voor het boven het Isarcodal aan de rand van de bekende Alpi di Siusi (Seiser Alm) gelegen Castelrotto, waar vooral bij processies nog klederdrachten in zwang zijn, en voor het Val Sarentina (Sarntal) ten noorden van Bolzano. In het Italiaanse deel van het gebied ziet men in het Val Comelico de zogenaamde Cadorinische klederdrachten.

In het dal van de Isarco, het Val Pusteria en misschien nog enkele andere Südtirolse dalen ziet men bij feesten nog wel eens klederdrachten, maar men krijgt daar zeer sterk de indruk dat een en ander voornamelijk voor toeristen georganiseerd wordt (folkloristische optochten,  Tiroler volksdansavonden, muziekkapel in klederdracht). Komt men er namelijk in de stille tijden van het jaar, dan zal men weinig of niets van enige folklore bemerken.