Dolomieten Dolomiti
Het grootse bergmassief der Dolomioten,
dat zijn naam te danken heeft aan de Franse geoloog en mineraloog Déodat Dolomieu
(1750-1801), is een van de mooiste en meest bezochte gebieden van de Alpen. In grote
trekken wordt het begrensd door de rivieren Isarco (Eisack), Adige (Etsch), Brenta en
Rienza. De mogelijkheden tot wandelen, bergklimmen in al z'n variëteiten en wintersport
zijn legio, zodat de Dolomieten zowel 's zomers als 's winters toeristen uit de gehele
wereld trekken. De taal de Privincies en
Sudtirol - Dolomieten en Gardemeer
Geschiedenis - Folklore
Dolomieten Dolomiti
Gewesten: TrentinoAlto Adige, Veneto. Provincies: Bolzano, Trento
en Belluno.
Door de ver in het gebergte doordringende dalen en een dicht
wegennet zijn de Dolomieten zeer goed toegankelijk gemaakt. Naast de grote, bekende
zomervakantieoorden en wintersportplaatsen zoals Cortina d'Ampezzo en San Martino di
Castrozza zijn er vele eenvoudige en kleine plaatsjes waar het prettig toeven is en tal
van meer afgelegen hotelletjes en 'Gasthauser' waarvan de meeste per auto bereikbaar zijn.
De gedeeltelijk nog goed berijdbare wegen, die in de Eerste Wereldoorlog werden aangelegd,
bieden ook de nietbergbeklimmers de unieke mogelijkheid om zonder veel moeite
uitzichtspunten te bereiken. Bovendien wordt het hooggebergte steeds meer door de aanleg
van kabelbanen, skiliften enz. toegankelijk gemaakt.
Het met prachtige bergweiden en naaldwouden bedekte
grondgebergte van de Dolomieten vormt de zgn. 'Bozener Porfierplatte, bestaande uit
zandstenen en donker gespikkelde vulkanische gesteenten uit het boven-Perm, zachte
leisteen kleilagen en bontgekleurde mergels uit het onder-Trias, alsook tussenliggende
lagen van tufsteen en donkere lava's. In het westelijke deel van de Dolomieten liggen daar
massieve rifkalken bovenop uit het middenTertiair, de zgn. 'Schlerndolomiet uit het
midden-Trias. Tot deze laatste groep behoren o.a. de volgende bergketens: de Monte Sciliar
(Schlern), de Catinacciogroep (Rosengarten), de Sassolungogroep (Langkofel), de
Geislerspitzen en de Palagroep, maar grotendeels ook de Sextener Dolomieten in het oosten.
Weer b6ven op deze nietgelaagde kalken liggen in de oostelijke Dolomieten, vooral in de
"Ampezzaner Dolomieten (Antalao, Tofana, Monte Cristallo, Sorapis; alle boven de 3000
m), de duidelijke dikgelaagde kalken ('Dachsteindolomiet') van het
bovenTrias. Verder is in de Sellagroep duidelijk de zachte laag (de zgn. 'Raibler
Schichten') te zien die de Schlern en Dachsteindolomiet van elkaar scheidt.
Terwijl de bovengenoemde berggroepen zijn opgebouwd uit een
gesteente dat behalve kalk ook magnesium bevat, een feit dat door Dolomieu werd ontdekt,
bestaat de hoogste top van de Dolomieten, de Marmolada (Marmolata; 3342 m) met zijn
reusachtige gletsjer, evenals de Latemargroep in feite uit zuiver kalksteen. Bij het
ontstaan van het gebergte heeft de toen uitgevloeide, en nu harde donkere lava tussen de
Marmolada, Sella en Sassolungogroepen bergen van vrij aanzienlijke hoogten opgebouwd (La
Mesola; 2273 m). In het gebied tussen het Lago di Braise en de Sellagroep hebben zich op
het triadische dolomietgesteente in de Juratijd kalkriffen gevormd nagenoeg zonder
magnesium, hetgeen hier en daar karstverschijnselen tot gevolg heeft. Met name de
Fanesgroep is daar een duidelijk voorbeeld van. In het zuiden worden de kalkformaties door
het granieten grondgebergte van de Cima d'Asta (2847 m) doorbroken.
Het mooiste voorbeeld van een typisch Dolomietenlandschap
zijn de alpenweiden van de Alpe di Siusi (Seiser Alm; 1826-2070 m) op de vruchtbare, met
kalk vermengde vulkanische tufsteen. Hierbovenuit rijzen, in een fascinerend contrast met
dit heuvelland, witte of gelige kalkwanden, gigantische rotsmassieven, torens en
rotsnaalden. Zonder twijfel een van de merkwaardigste en mooiste Alpenlandschappen .
Bekend zijn de Dolomieten om het stralend rode AIpengluhen
waarmee de ondergaande zon hier de Alpen belicht. Het eigenlijke 'Alpengluhen' waarbij
rotsen en sneeuwvelden in gele, purper en paarsrode tinten als van gloeiend ijzer, in
lichterlaaie staan, komt slechts zelden en alleen tussen 5 tot 10 minuten na
zonsondergang bij een lichte nevelvorming in het westen voor, wanneer het in de
dalen reeds schemert.
FLORA.De natuurlijke flora van de Dolomieten heeft een
alpien karakter. De dalen en de minder steile hellingen zijn grotendeels met akkers en
weilanden bedekt. De steilere bergflanken, tot 2200 m hoog, zijn veelal met naaldbomen
begroeid, in het zuidelijk deel van de Dolomieten ook met loofwoud. Daarboven spreiden
zich alpenweiden en hun kleurrijke tapijt van alpenbloemen uit.
BEVOLKING. In het dal van de Isarco met zijn zijdalen alsook
in het Val Pusteria leven sinds de 6de eeuw Duitstalige Beieren. In diezelfde tijd drongen
vanuit het zuiden Italianen binnen. De Romaans sprekende Rhetiërs, tegenwoordig Ladinen
geheten, trokken zich in de meest afgelegen dalen van de Dolomieten terug, en in feite
bevolken zij nog slechts het Val Gardena (Grödnertal), het Val sadia (Gadertal) en het
Val Fassa (Fassatal), in totaal ca. 25000 mensen. Deze Ladinen zijn bekend om hun fraai
houtsnijwerk (vooral in het Val Gardena). Naast houtindustrie en veeteelt is het
vreemdelingenverkeer de belangrijkste bron van inkomsten.
AUTOTOCHTEN. De bekendste route voert door het noordelijk
deel van de Dolomieten vanaf Bolzano over de schitterende 'Dolomietenweg over de Passo di
Costalunga (Karerpas) en verder over de Falzaregopas naar Cortina d'Ampezzo (109 km). Van
hier verder langs het 'Lago di Misurina naar Carbonin (Schluderbach) en Dobbiaco (Toblach;
34 km), vervolgens door het Val Pusteria (Pustertal) met 'Abstecher' naar het Lago di
Braies (Pragser Wildsee), naar Brunico (Bruneck) en Bressanone (Brixen); door het dal van
de Isarco terug naar Bolzano. Heeft men tijd over, dan zal men ook de volgende tocht
willen maken: vanaf de linkerkant van de Pordoipas over de schitterende Sellapas en de
Gardenapas (Grödner Joch) afdalen naar het schilderachtige dal van Corvara en vervolgens
over de Campolongopas naar Arabba aan de Dolomietenweg (21 km.) Een 26 km. Lange omweg die
zeer de moeite waard is voert van Brunico door het Val Badia naar Corvara (36 km),
vervolgens over de Gardenapas en door het 'Gardenadal naar Ponte Gardena (Waidbruck, 42
km); van hier terug door het dal van de Isarco naar Bolzano (23 km).
Door het zuidelijk deel van de Dolomieten voert een eveneens
schitterende weg van Bolzano door het dal van de Tsarco en dat van de Gardena, over de
Sellapas naar de Dolomietenweg en over dezé weg naar Cortina d'Ampezzo (114 km); van hier
naar Venas en over de Cibianapas naar het Zoldodal of over de Duranpas naar Agordo (70
km); vervolgens over de Ceredapas naar Fiera di Primiero (32 km), verder naar San Martino
di Castrozza en over de Rollepas naar Predazzo. Van hier hetzij door het Val di Fiemme
(Fleimser Tal) naar Ora (Auer) of naar Vigo di Fassa en over de Dolomietenweg over de
Costalingapas (Karerpas) terug naar Bolzano (97 km). Laatstgenoemde weg is de mooiste.
DOLOMIETEN 2.
Wanneer men
over de Brennerpas Italië binnentrekt, zal aanvankelijk niemand verschillen bespeuren met
het Alpenlandschap aan de noordzijde van de grens. De rit gaat langs een snelstromend
riviertje, de Isarco door een nu een nauw, dan weer breed dal.
Ook de dorpen
blijven er Oostenrijks uitzien en de bevoljking spreekt hetzelfde Tirools-Duitse dialekt
als boven de grens. We zijn hier nl. in Zuid-Tirol, dat pas sinds 1918 tot Italië
behoort, een gebied dat ongeveer samenvalt met de huidige provincie Bolzano.
Vanaf het
bekken van Bressanone wordt de plantengroei weelderiger, verschijnen overal boomgaarden en
op de geterrasseerde hellingen ziet men de wijnstok, de eerste voorboden dus van het
zonnige zuiden.
Maar ook dat
heeft eigenlijk nog weinig spektakulairs.
Eenige tijd
later ontwaart men links vrij plotseling als in een flits een reusachtig, weerbarstig
rotsmassief, dat de hemel schijnt te doorklieven.
Is eenmaal het
brede dalbekken van Bolzano bereikt, dan ontdekt men, dat hoog boven de oostelijke
bergcoulissen uit, twee van deze grillige, haast dreigende rotskolossen omhoog te torenen.
Zo hebben ontelbaren van verre de eerste indrukken opgedaan van die wondere bergwereld der
Dolomieten en gefascineerd hun schreden naar het oosten gericht.
Als diepe voren
bakenen een vijftal rivierdalen dit machtige berggebied af, de dalen van Isarco en Adige
in het westen, van de Rienza in het noorden, van de Piave in het oosten en van de Brenta
in het zuiden. Door vele van hun zijdalen lopen wegen meer of minder diep de Dolomieten
in.
Zo gaat bij
Bolzano door het Valle d'Ega -een kloofachtig zijdalletje van het Isarco-dal- een weg
omhoog, de Grande Strada delle Dolomiti, die nog steeds bekend staat onder de duitse naam
Dolomitenstrasse. Hij werd nl. voor strategische doeleinden dwars door de centrale
Dolomieten aangelegd door Oostenrijkse wegenbouwers, die daarmee een prestatie van de
eerste rang leverden. Deze route -van Bolzano tot Cortina d'ampezzo (110 km.)- vindt wat
landshchapsschoon betreft nauwelijks zijn weerga. Drie passen -van west naar oost resp. de
Costalunga-pas (1.745 m), Pordoi-pas (2.239 m) en de Falzarego-pas (2.105 m)- overschrijdt
hij en verschillende prachtige, hoge dalgedeelten worden erdoor ontsloten.
Het
is hier dan ook de plaats om de Dolomiten wat nader te karakteriseren.
Wat maakt het kenmerkende uit van dit Alpengedeelte? De franse geoloog Dolomieu
(1750-1801), de naamgever van de Dolomiten, wees op de bijzondere samenstelling van het
rotsgesteente: een magnesiumhoudende kalksteen (sedertdien Dolomiet-gesteente genaamd) en
op de merkwaardige oorsprong van dit bergland. Maar ook de geologische niet-deskundige
toerist beseft hier tegenover iets bijzonders te staan en komt onder de indruk van dit
fascinerend schouwspel, van deze grillige, scherpgetande, kolossale rotsmassieven, die aan
alle zijden om hem heen ten hemel zijzen.
Komt men
dichterbij, dan ziet men dat het gesteente gekloofd is in de meest wonderlijk vormen:
spitse pieken, plompe rotstorens, ongenaakbare, gekartelde muren, scheuren en spleten
overal. Daarbij komt dan nog de scala van kleuren van dit gesteente: meest in alle tinten
rood, maar ook vaak muis- of donkergrijs en soms okergeel of felgroen.
Donkere banden
van vulkanische tufsteen of ijzerhoudende aders lopen over grote afstanden horizontaal
langs de rotswanden en vaak zijn hier en daar hele richels of zelfs kleine terassen
uitgesleten, waarop uitgeloogd steenpuin is neergestort, uit de verte gelijkend op
sneeuwranden.
Ook aan de voet
van sommige massieven liggen vaak zacht-grlooiende puinhopen bestaande uit zowel
steenblokken als het fijnste gruis.
Steeds weer
veranderen deze rotsmassieven van aspekt, vooral door de wisselende belichting.
Wolkenschaduwen, die langs de wanden glijden; de zon die het gesteente in een haast
verblindend licht zet; de weerschijn van morgen- en avondrood: het beroemde
"Alpenglühen", dat de toppen soms tot ver na zonsondergang bloedrood verft; de
nevel die sluiers langs de rotsflanken legt; de vochtigheid van het gesteente 's
ochtendsvroeg waardoor de kleuren nog duidelijker spreken: altijd opnieuw blijft ons oog
geboeid.
Hoog in dit gebergte, ook bijvoorbeeld bij verschillende passen, kunnen de
chaotische, kale steenmassa's -waartussen geen plaats is voor een fleurig plantenkleed of
grastapijt en waar ook de levenbrengende waterstroompjes zeldzaam zijn- menigeen wel eens
al te bar en ongenaakbaar voorkomen.
Maar in de
meeste grote Dolomiten-dalen wordt deze indruk verzacht doordat de dalhellingen waarboven
de steile rotsmassieven zich verheffen, gestoffeerd zijn met frisgroene, bloemenrijke
weiden en donkere naaldbossen, terwijl langs het levendig voortstromende riviertje in het
dal zich vaak kleurige, vrolijk aandoende dorpen hebben genesteld.
De
grote dalen van de Centrale Dolomiten kennen ieder hun eigen schoonheden, maar het Val
Gardena staat wat schrilderachtigheid betreft toch wel aan de spits. Zuidelijk boven het
Val Gardena en boven het dal van de Isarco ligt de Alpe di Suisi, de grootste alpenweide
van Europa, aan drie zijden omgeven door trotse bergmassieven.
Nu heel even een heel andere kant op; naar het noordoosten: daar is het Lago di
Braies een juweeltje van schoonheid zoals het er ligt tussen grandioze berghellingen aan
het eind van een zijdalletje van het schilderachtige Val Pusteria.
Andere
meertjes, die we in het noordoostelijk deel van de Dolomiten moeten noemen om hun
natuurschoon zijn het Lago di Landro, ten noorden van Carbonin in het Val di Landro en het
welbekende Lago di Misurina, oostelijk van Cortina d'ampezzo.
Een
eigenaardige berggroep daar dichtbij vormen de Tre Cime di Lavaredo, drei geweldige
rotstorens.
Cortina
d'Ampezzo kent natuurlijk iedereen als het toeristencentrum van de Dolomiten. Het is zeer
de moeite waard om hier met een bergbaan even omhoog te gaan naar Faloria (2.340 m), een
van de mooiste uitzichtpunten van de Dolomiten.
We zijn nu niet
ver meer van Cadore, het prachtige oostelijk deel van dit bergland, rondom het bovendal
van de Piave. Het begint terecht ook bij de niet- Italianen steeds meer in trek te komen.
Tenslotte mag
in de zuidelijke Dolomiten de omgeving van San Martino di Castrozza in het Cismondal, aan
de voet van de Pala-groep niet onvermeld blijven. Van hier en van de Rolle-pas (1.970 m)
heeft men een bijzonder indrukwekkend uitzicht op dit formidabele Dolomitenmassief.
De taal de Privincies en
Sudtirol
Vooral tijdens de fascistische periode
tussen beide wereldoorlogen probeerde de Italiaanse regering met alle mogelijke middelen
een zuiver Italiaans stempel op Südtirol te drukken. Het gebruik van Duitse namen werd
verboden, op scholen werd alleen in het Italiaans onderwijs gegeven, historische
herinneringen aan de band met Oostenrijk werden zoveel mogelijk uitgewist en er kwam een
algeheel verbod voor het gebruik van de naam Südtirol. Tevens vond immigratie van
Italianen op grote schaal plaats. In 1939 leek het lot van Südtirol bezegeld. Hitler en
Mussolini kwamen toen overeen dat de Duitstalige Südtirolers naar berggebieden in het
Duitse Rijk moesten emigreren. Door de Tweede Wereldoorlog is hier gelukkig weinig van
terecht gekomen. Na afloop van de oorlog moest op wens van de Geallieerden de nieuwe
democratische Italiaanse regering aan Südtirol een zekere mate van autonomie verlenen
binnen het Italiaanse staatsverband en werden de rechten op het gebruik van de Duitse taal
weer volledig erkend (onderwijs, namen, opschriften, aankondigingen naast het Italiaans
ook weer in het Duits). Toch bleef er onder de Südtirolers ontevredenheid bestaan. De
autonomie was in hun ogen meer schijn dan werkelijkheid, want de Duitstalige provincie
Bolzano (Bozen) werd met de naar inwonertal veel grotere Italiaans sprekende provincie
Trento samengevoegd tot het autonome gebied Trentino-AIto Adige (Trento-Tiroler Etschiand)
met als hoofdstad het Italiaanse Trento. De onvrede uitte zich in de jaren '60 in een
serie bomaanslagen, waarop de Italiaanse overheid met scherpe repressieve maatregelen
reageerde. Na een reeks onderhandelingen kwam in 1969 een akkoord tussen Oostenrijk en
Italië tot stand, waarbij Südtirol een aparte autonome provincie (prov. Bolzano/Bozen)
werd met bijzondere (voornamelijk culturele) faciliteiten. Toch gaat de Italianisering van
Südtirol nog steeds door en wel vooral door de van staatswege gestimuleerde
industrievestiging in een stad als Bolzano, waardoor zich daar grote aantallen Italianen
vestigden (enkele cijfers: in 1910 bestond de bevolking van Bolzano voor 18% uit
Italianen, in 1939 voor bijna 60%, in 1970 voor ongeveer 75%). Ook de belangrijke functies
bij de provinciale overheid, openbare diensten en in mindere mate handel en verkeer zijn
overwegend in Italiaanse handen. De plattelandsbevolking is echter nog vrijwel geheel
Südtirols en ook in de stadjes en grotere plaatsen wordt nog in meerderheid Duits
gesproken.
De taalgrens tussen Duits en Italiaans (zie
het kaartje) komt ongeveer overeen met de zuid en westgrens van de provincie Bolzano (die
dus Südtirol omvat). Andere provincies die geheel of gedeeltelijk in het door deze gids
beschreven gebied vallen zijn: Trento, Belluno. Venetië, Verona, Brescia en Sondrio.
Naast het Duits en het Italiaans wordt er in de Dolomieten nog een derde taal
gesproken: het Ladinisch. Het Ladinisch is een samensmelting van het voorhistorische
Rhetisch met het Latijn. De taal heeft zich door de eeuwen heen kunnen handhaven in enkele
geïsoleerd gelegen streken en dalen: in het Zwitserse Graubünden (voornamelijk in het
Engadin en daar spreekt men van Rhetoromaans), en in de Dolomieten in het Val
Gardena, Val di Fassa, Val Badia en de Livinallongo. Men schat het aantal Ladiniërs
op 4,3 % van de bevolking van de provincie Bolzano (totaal circa 40.000). Er zijn enkele
Ladinische kranten, culturele instellingen en een radiostation in Bolzano zendt dagelijks
in het Ladinisch uit.
Dolomieten en Gardemeer
Geschiedenis
In voorhistorische tijden woonden in
Noord-Italië verschillende volkeren. Het oudste volk vormden de Liguriërs, voornamelijk
wonend langs de westelijke golf van de Middellandse Zee. Van Etruskische oorsprong zijn de
paalwoningen die men heeft gevonden aan de oever van het Ledromeer. Uit dezelfde tijd
(circa 2000-200 v. Chr. het Bronzen en IJzeren Tijdperk) stammen de vrij recent ontdekte,
schitterende rotsgraveringen in het nationale park van Capo di Ponte (Valle
Camonica). De door gletsjers gladgeslepen rotsen in dat park zijn bedekt met honderden
voorstellingen. Deze figuren en symbolen zijn ingekrast door de Camunen, een Rhetische
stam. Rhetiërs' noemden de Romeinen de volken en stammen die de Alpendalen
bewoonden. Door de eeuwen heen heeft dit Rhetische of Ladinische volk zich
gehandhaafd en leeft nu nog in enkele Dolomictendalen zoals in Val Gardena en Val Badia.
In taal (het Ladinisch, een samensmelting van het Latijn en het Rhetisch) en volksaard
zijn zij verwant aan de Rhetoromanen in Graubünden (Zwitserland). Omstreeks 400 v. Chr.
drongen Kelten, die oorspronkelijk in Zuid-Duitsland en Oost-Frankrijk woonden,
Noord-Italië binnen, maar het Dolomietengebied bleef grotendeels buiten hun invloedsfeer.
De Romeinen en de Oost-Goten
Met de overheersing door de Romeinen begint
de staatkundige geschiedenis van Noord-Italië. Vanaf de 2e eeuw v. Chr. breidde Rome zijn
gezag uit over het Alpengebied en kwam de bevolking in contact met de
Italiaans-Latijnse cultuur; de Romeinse lyricus Catullus werd te Verona geboren in 84 v.
Chr. De Romeinen bouwden wegen en bolwerken om tochten naar het noorden mogelijk te maken.
De Brennerpas was reeds in die dagen een belangrijke noord-zuidverbin-ding met
Trento als sleutelpositie en erona als belangrijke nederzetting. Als onderdeel van het
Romeinse Rijk beleefde Noord-Italië de ontzaglijke bloei en het daarop volgende verval
van dit wereldrijk. Tijdens deze vervalperiode begonnen de invallen van de Germaanse
stammen (volksverhuizing). De Germaan Odoaker onttroonde de laatste West-Romeinse keizer
(476) en volgde hem op. In 489 echter volgde een tweede belangrijke invasie: de Oost-Goten
onder Theoderik de Grote overwonnen Odoaker en het Oost-Gotische rijk omvatte het
gebied rond de Adriatische Zee, onder andere dus Italië. Tegelijkertijd drongen de
Bajuwaren (Beieren) vanuit het noorden binnen tot ongeveer de hoogte van Bolzano. Zij
brachten er een Duitssprekende bevolking. Theoderik onderwierp het Dolomietengebied en
zetelde onder andere te Verona. De bevolking moest zich schikken in deze vreemde
overheersing maar deed geen afstand van taal en godsdienst, zodat de opzet van Theoderik,
een rijk van Goten en Romeinen te maken, mislukte.
De Longobarden en de Franken
In 553 ging het Oost-Gotische rijk ten onder
en kwam het 0Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk aan de macht. Maar al in 568 drongen de
Germaanse Longobarden (of Lombarden) vanuit het noordoosten Italië binnen. Het
Dolomietengebied werd door de Longobarden onderworpen en binnen korte tijd beheersten zij
grote delen van Italië. Toen Ravenna bovendien veroverd werd en ook Rome in gevaar kwam,
riep de paus de hulp in van de Frankenkoning Pepijn de Korte. Hij drong de Longobarden
terug, maar pas definitief werd het Longobarden rijk vernietigd door zijn zoon Karel de
Grote, die Noord en Midden-Italië inlijfde bij het grote Frankische rijk. Venetië bleef
aan het Oost-Romeinse rijk toebehoren tot 811, toen de onafhankelijke staat Venetië, die
bijna 1000 jaren zou bestaan, gesticht werd.
In 800 werd Karel de Grote tot keizer
gekroond te Rome. Met de oorspronkelijke Italiaanse bevolking waren ook de Longobarden
reeds tot het christendom overgegaan. In het nu volgende feodale tijdperk van de
Middeleeuwen veranderde de politieke kaart van (Noord-) Italië onophoudelijk. De Franken
voerden hun regeringsstelsel in, waarbij graafschappen als Verona en Trento werden
gevormd. Maar bij de ontbinding van het Frankische (of Karolingische) rijk in de 9e eeuw,
kregen de plaatselijke vorsten steeds meer macht en bestreden elkaar voortdurend.
Het Heilige Roomse Rijk
In 951 trok de machtige Duitse koning Otto
de Grote met zijn leger over de Alpen, onderwierp Noord-Italië en voegde de graafschappen
bij het hertogdom Beieren. In 962 liet hij zich te Rome tot keizer kronen van het Heilige
Roomse Rijk der Duitse Natie, in navolging van Karel de Grote.
De Duitse overheersing bracht niet een eind
aan de Italiaanse anarchie en voortdurend betwistten de Duitse keizers en de pausen elkaar
de macht. De geestelijkheid breidde haar macht in het Dolomietengebied steeds meer uit.
Van het klooster Saben bij Klausen (Chiusa) ging grote politieke en culturele invloed uit.
Later namen de bisdommen Brixen (Bressanone) en Trento (1027) deze macht over. Het
wereldlijk bestuur in deze bisdommen was vaak in handen van Beierse adel. Het strategisch
belangrijke Trento was lange tijd twistpunt tussen de geestelijkheid en de adel. De
Brennerpas bleef namelijk een zeer belangrijke noord-zuid-verbinding.
Handelslieden en kruisvaarders trokken langs de Dolomieten op weg naar Venetië, dat door
de handel tussen oost en west steeds aan belangrijkheid toenam. Ook andere steden
ontwikkelden zich tot zelfstandige republieken met eigen bestuur.
De Scaligers
Na de ineenstorting van de Duitse
keizerlijke macht (circa 1250) kwam in vele steden het stadsbestuur in handen van
Italiaanse adellijke families, zoals het geslacht Scaliger te Verona. De tirannieke en
machtswellustige Scaligers vergrootten hun gebied tot aan het Gardameer, waar zij vele
burchten bouwden, zoals bijvoorbeeld te Sirmione. In hun hang naar roem en eer omgaven ze
zich met begaafde kunstenaars en geleerden. Zo werkte aan het hof te Verona de dichter
Dante (1265-1321), de schepper van de Italiaanse schrijftaal. Ook de dichter Petrarca
woonde bij de Noord-Italiaanse vorsten.
Tirol en Venetië
Schloss Tirol bij Merano was de stamburcht
van de graven van Tirol, die na veel strijd ten koste van de bisdommen Trento en Brixen
(Bressanone) hun gebied uitbreidden. De naam Tirol werd gebruikt voor het gehele gebied
ten noorden en ten zuiden van de Brennerpas, waarbij het bisdom Trento geheel zijn
wereldlijke macht verloor en het bisdom Brixen slechts de omgeving van Brixen en een
centraal deel van de Dolomieten besloeg. Geheel Tirol viel na de dood van de laatste
gravin in 1363 als erfenis toe aan de Oostenrijkse Habsburgers. Deze situatie zou
voortduren tot het eind van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie in 1918. Tezelfdertijd (14e
en 15e eeuw) breidde de republiek Venetië gestadig haar macht uit.
Tegen het eind van de 14e eeuw, op het
hoogtepunt van roem en rijkdom, werd Verona aan de republiek toegevoegd. In 1420 werd het
gebied nogmaals uitgebreid met de Cadore, Cortina d'Ampezzo en het dal van de Piave en
grensde de repubiek direct aan het Habsburgse Tirol. Bij een conflict in 1511 tussen
Venetië en keizer Maximiliaan I werd Cortina d'Ampezzo toegevoegd aan Tirol. In de tweede
helft van de 15e eeuw begon Venetiës macht te tanen, maar het bleef wel een zelfstandige
staat. De buitenlandse inmenging in Italië door Spanje, Frankrijk en Oostenrijk in de
16e-18e eeuw had niet veel invloed op de politieke status van Tirol en Venetië. Tirol
bleef Oostenrijks bezit en Venetië handhaafde zijn onafhankelijkheid. In 1797 echter trok
Napoleon Italië binnen en bezette het gehele land. Noord-Italië werd het strijdtoneel
tussen Frankrijk en Oostenrijk. De Fransen werden uit Italië verjaagd en tot de vrede van
Campo Formio gedwongen, waarbij Venetië aan Oostenrijk werd toegewezen. Dit betekende het
einde van de republiek Venetië; de aristocratische regeringsvorm werd door het
Oostenrijkse bestuur vervangen.
Andreas Hofer
De Sandwirt (of Sandhof, want Andreas wordt
ook wel de 'Sandwirt' genoemd) was van-oudsher bezit van de Passeier familie Hofer. Hier
werd Andreas geboren, die later als waard, vee- en wijnhandelaar veel onder de mensen
kwam, het land rondreisde en goede betrekkingen onderhield met aartshertog Johann. In
januari 1809 werd hij met enkele gelijkgezinden ontboden te Wenen om de opstand te
bespreken. In april van dat jaar trok hij met de 'Passeier Schützen' over dejaufenpas en
veroverde Sterzing op de Beieren. Alle 'Schützen' verenigde hij op het Bergisel bij
Innsbruck, waar hij als legeraanvoerder de slag won. Op 4 oktober werd hem de gouden
ere-ketting om de schouders gehangen die hij gekregen had van keizer Franz. Tien dagen
later sloot Oostenrijk met Napoleon vrede, waarbij Tirol in drie stukken werd opgedeeld.
Op slecht advies van pater joachim Haspinger, zoon van een boerengeslacht uit het Csieser
Tal, ondernam Hofer in paniek een tweede veldslag op het Bergisel, die hij in slechts twee
uur verloor. Andreas moest vluchten en er werd een premie op zijn hoofd gezet. Hij verborg
zich op de hooggelegen Pfandleralm in zijn eigen Passeier Tal. Zijn schuilplaats werd door
een hebzuchtige plaatsgenoot verraden. Napoleon gaf opdracht hem na een formele krijgsraad
standrechtelijk te executeren. Zijn gebeente rust nu in de Hofkirche te Innsbruck.
Napoleon en Andreas Hofer
Na nieuwe oorlogen met Oostenrijk voegde
Napoleon, na de overwinning bij Austerlitz (1805), Venetië toe aan het nieuwgevormde
Napoleontische koninkrijk Italië, terwijl geheel Tirol met Trento aan het pro-Franse
Beieren toegewezen werd. Deze nieuwe overheersing leidde in Tirol tot een volksopstand
onder leiding van Andreas Hofer (1809), afkomstig uit het Passeierdal ten noorden van
Meran. Tirol en Innsbruck werden bevrijd. Hofer voerde het militaire en burgerlijke
bestuur, maar werd in 1810 gevangen genomen en terechtgesteld. Tezelfdertijd verklaarde
Oostenrijk opnieuw de oorlog aan Napoleon, maar moest in 1810 de vrede van Wenen sluiten,
waarbij besloten werd dat Südtirol zonder Meran en Brixcn, aan het Napoleontische
koninkrijk Italië kwam, terwijl Beieren het overige Tirol behield. Na de nederlaag van
Napoleon werden bij het Wener Congres (1815) aan Oostenrijk grote delen van Italië
toegewezen, onder andere geheel Tirol en Venetië.
Cavour en Garibaldi
In de eerste helft van de 19e eeuw bleef het
Oostenrijkse bestuur in Italië ongemoeid. Na 1848 kreeg het Italiaanse
onafhankelijkheidsgevoel promotors in Cavour en Garibaldi, die elk op hun eigen wijze de
strijd voerden. In 1861 werd het doel verwezenlijkt: onder Victor Emmanuel II werd Italië
een koninkrijk. Venetië en Trentino bleven nog onder Oostenrijks bestuur, maar na de
oorlog van Pruisen-Italië tegen Oostenrijk kwam Venetië in 1866 bij Italië. Nadat in
1870 Rome de hoofdstad was geworden, nam de politieke macht van Italië toe. In 1914 brak
de Eerste Wereldoorlog uit. Er werd hevig gestreden in het Dolomieten-gebied, waar dwars
doorheen van Sesto tot Moéna de frontlijn lag. Dit bloedige conflict, hoog in de bergen
uitgevochten, heeft diepe wonden nagelaten bij de bevolking en in het landschap. In de
strenge winter van 1916, toen er tien meter sneeuw was gevallen, verloren 10.000 man het
leven bij lawines. Loopgraven en observatieposten (slechts op gehoor en oogafstand
van elkaar), tunnels en galerijen, en de aanleg van bergpaden en paswegen veranderden
definitief het landschap. De paswegen dienen nu een vreedzaam doel: zij zijn de slagaders
geworden van het toeristenverkeer. In 1918 werden de Oostenrijkers bij Vittorio Veneto
verslagen. Bij de vrede van St. Germain (1919) moest Oostenrijk niet alleen zijn Italiaans
sprekende gebieden aan Italië afstaan, maar ook Südtirol. De nieuwe grenslijn werd
getrokken over de lijn Resiapas - Brennerpas -San Candido - Sillian.
Geen winnaars, alleen
verliezers
De Eerste Wereldoorlog heeft in de
Dolomieten geen overwinnaars opgeleverd. Na de aan de tafel tot stand gekomen
wapenstilstand waren er aan het front in de bergen alleen verliezers. Tragische menselijke
gebeurtenissen zijn nog levend in de herinnering van de Dolomietenbcwoners en de
bergwereld toont nog steeds de littekens van de wonden die zijn geslagen. Sepp
Innerkofler, een gerespecteerde en bekende berggids uit Sesto, werd door de Oostenrijkse
bevelvoerders om advies gevraagd in strategische zaken. De Italianen hadden posities
ingenomen op de Monte Paterno en de Tre Cime di Lavaredo, terwijl de Oostenrijkers de
toppen er tegenover in bezit hadden. In juli 1915 verkende Sepp de noordwestrand van de
Paterno. Daar trof hem een mysterieuze ramp die hem zijn leven kostte. Men nam aan dat de
Italianen, door het ondergraven van de rots, zijn 'dodelijke val' hadden veroorzaakt. Na
de oorlog volgde een diepgaand onderzoek, waarbij zijn stoffelijk overschot sporen van
kogels toonde. Men gaat er nu van uit dat zijn eigen landgenoten hem bij vergissing hebben
neergeschoten, hem niet herkennend toen hij bezig was met zijn onderzoek.
Sentiero della Pace
De top van de Piccolo Lagazuoi werd twee
jaar lang verdedigd door de Oostenrijkers. Door het opblazen van delen van bergen
probeerde men elkaars posities te verslechteren. De Italianen groeven zes maanden lang een
1100 m lange tunnel in de berg om die met 33.000 kilo aan explosieven op te blazen. De
Oostenrijkers hadden het graaf-werk gehoord en hadden zich bijtijds teruggetrokken. De
Oostenrijkers op hun beurt bliezen vier keer delen van de berg op. Als u nu op de Passo
Falzarego staat, ziet u onder de huidige top van de Piccolo Lagazuoi rechts de steenhoop
van de Italiaanse en links de grotere steenhoop van de Oostenrijkse verwoestende
ontploffingen. Nog altijd vindt u daar in de frontlijn hoog in de bergen de getuigen van
die vreselijke oorlog in de vorm van loopgraven, tunnels (in sommige gevallen nu een
toeristische attractie), prikkeldraad, delen van schoenen en uniformen, en houten palen en
bakstenen voor de bouw van onderkomens voor de manschappen. Nu loopt langs deze frontlijn
het 'pad der vrede', het 'Sentiero della Pace' (zie 'Bestaande routes' bij 'Wandelen'
onder 'Sport en actieve ontspanning' in het hoofdstuk 'Praktische informatie'). In de stad
Rovereto, gelegen ten zuiden van Trento, slaat nog steeds elke avond de 'Campana dei
Caduti' honderd maal voor de gevallenen aan beide zijden.
Dolomieten Folklore
Juist in sommige afgelegen bergdalen,
met bewoners die graag aan het eigene blijven vasthouden, bleef de folklore een zij
het slechts kleine rol spelen. In dit deel van Italië komt daar nog bij het verschil in
volksstam: Ladiniërs en Südtirolers streven uit zelfstandigheidsgevoel naar behoud van
eigen aard en identiteit, die immers mede tot uitdrukking komt in gebruiken en
levensgewoonten. Nu voorts blijkt dat de folklore (klederdrachten, typische gebruiken,
feesten, volksdansen en bepaalde handwerken) een goede toeristische attractie vormt, is
zelfs sprake van enige folkloristische opleving, al heeft dat dan weinig spontaans.
Klederdrachten worden nog het meest gedragen in het door Ladiniërs bewoonde Val Gardena,
maar ook in het Val di Fassa in het Italiaanse taalgebied van de Dolomieten treft men
onder het oorspronkelijk Ladinische bevolkingsdeel nog de kleurige dracht aan, vooral rond
Vigo di Fassa. Over het algemeen zijn het echter speciaal of alleen de vrouwen die deze
drachten nog gebruiken en dan meestal ook niet meer in het dagelijks werk, maar op zondag,
kerkelijke hoogtijdagen en andere feestdagen offeestavondjes. Dit geldt ook voor het boven
het Isarcodal aan de rand van de bekende Alpi di Siusi (Seiser Alm) gelegen Castelrotto,
waar vooral bij processies nog klederdrachten in zwang zijn, en voor het Val Sarentina
(Sarntal) ten noorden van Bolzano. In het Italiaanse deel van het gebied ziet men in het
Val Comelico de zogenaamde Cadorinische klederdrachten.
In het dal van de Isarco, het Val Pusteria
en misschien nog enkele andere Südtirolse dalen ziet men bij feesten nog wel eens
klederdrachten, maar men krijgt daar zeer sterk de indruk dat een en ander voornamelijk
voor toeristen georganiseerd wordt (folkloristische optochten, Tiroler
volksdansavonden, muziekkapel in klederdracht). Komt men er namelijk in de stille tijden
van het jaar, dan zal men weinig of niets van enige folklore bemerken.
|